Saturday, February 26, 2011

Band of Horses AB/Brussel 24/02/11

Met recent nog een nominatie voor een Grammy op zak, s’werelds belangrijkste muziekprijzen, moge voor de wereld stilaan duidelijk worden dat met Band of Horses geen doordeweeks stelletje paardenfokkers wordt bedoeld. Hun derde album “Infinite arms” viel alvast bij ons dermate in de smaak dat we hem prompt op de bovenste stek van ons eindejaarslijstje voor 2010 hebben gedropt. In tegenstelling tot zijn twee (ook aanbevelenswaardige) voorgangers vond “Infinite arms” bovendien ook een substantieel aantal kopers buiten thuisland Amerika waardoor de groep tegenwoordig op verschillende continenten in staat is om zalen van middelgroot formaat te doen vollopen. Dat was ook het geval voor een maanden op voorhand uitverkochte AB waar de hooggespannen verwachtingen omstreeks acht uur werden opgevangen door Mike Noga & The Gents. Het uit Australië afkomstige gezelschap boeide echter maar matig met vrijblijvende (pub)rock. Slotnummer “Down like JFK” had best wat vaart maar kwam in het korte setje dat ze toebedeeld kregen geen minuut te vroeg; meer zou ons oordeel niet hebben veranderd.
In slechts een kwartiertje tijd werd het podium schoongeveegd om plaats te ruimen voor zanger Ben Bridwell en gitarist Tylmer Ramsey die het concert van Band of Horses met hun tweetjes akoestisch op gang trokken met het wondermooie “Evening kitchen”. Een concert waar we zo lang naar hadden uitgekeken begon meteen met een hoogtepunt. Niets leek in de weg te liggen om dit zo te houden. De groep, inmiddels tot vijftal aangegroeid, vervolgde de set met “Infinite arms” en “Factory”. Beide songs werden echter decibelrijk de zaal ingestuurd waardoor ze (meer dan ons lief was) aan glans moesten inboeten. In “Cigarettes, wedding bands” bedekten we zelf even onze dierbare gehoorsorganen, al kreeg de song nog een indrukwekkende finale mee. Het concert bleef vervolgens een avond lang flirten met de Schauwvlieghe-grens waardoor veel te weinig nummers het concert deden overhellen naar de positieve zijde. “Blue beard”, “Laredo”, “Older” en een magistraal “No ones gonna love you” waren samen met de opener zonder discussie hoogtepunten maar voor het overige voelde je dat de avond zich, gebukt onder een ‘wall of sound’ en een gebrek aan reliëf in de songs, moeizaam voortduwde in de richting van de bissen. Ben Bridwell heeft ontegensprekelijk een fantastische stem maar ook die zat ons na verloop van tijd tegen. Zo geschiedde dat geweldige songs als “Is there a ghost”, “The great salt lake” en “NW Apt.” live, de mooie beelden van desolate Amerikaanse prairies en verlaten farms achter de groep ten spijt, niet het verhoopte magistrale effect hadden dat we hen vooraf hadden toegedicht. Niet helemaal onlogisch was de matige geestdrift waarmee om bissen werd geroepen na slotnummer “The funeral”. De groep liet de AB toch enkele minuten wachten alvorens terug voor het licht te verschijnen met twee toegiften die het concert finaal het nekschot gaven: een zich moeizaam voortslepend “The First song” en het wat inspiratieloze “Dilly”, het enige vullertje van die laatste plaat “Infinite arms”. De zaallichten floepten veelbetekenend snel aan nadat een aanzwengelend streepje feedback nog door de boxen werd gejaagd… Veel applaus steeg niet meer op uit een volle zaal die zich meteen draaide in de richting van de uitgang.
Had Brussel de pech in het toerschema te worden opgenomen een dagje na Amsterdam – het is geen geheim dat het beter andersom is – of zijn deze paarden gewoon minder goed beslagen dan wij hadden gedacht? Voor onze eigen zielenrust houden we het bij de eerste optie, wat niet belet dat de ontgoocheling afgelopen donderdag toch groot was.

Wednesday, February 16, 2011

The National Vorst/Brussel 15/02/11

Voor zover wij konden nagaan is “High violet”, het vijfde album van The National, aan geen enkel eindejaarslijstje van 2010 ontsnapt. Ook wat de groep op een podium presteerde gaf het afgelopen jaar terecht aanleiding tot recensies die bol stonden van de superlatieven. Dat de groep het succes over de jaarwisseling heen wil meenemen is gezien hun fel toegenomen marktwaarde natuurlijk niet verwonderlijk. Alleen rees de vraag hoe lang de groep de bloedvorm waar ze zich eind vorig jaar nog in bevond zou kunnen aanhouden. Wij zijn van het soort die als het op dergelijke vraagstukken aankomt graag zelf op onderzoek uitgaan en afgelopen dinsdag aldus voor een stand van zaken naar Vorst afzakten.
Dat de interesse voor The Nationale groot is dezer dagen kon meteen worden vastgesteld bij het binnenwandelen van de Brusselse concertzaal. Wat al die tijd geafficheerd was als een Vorst club concert (lees: voor een halve zaal) bleek in de feiten een Vorst-Nationaal met maximale capaciteit. Meteen was een vergelijking maken met het concert dat we van de groep drie maanden geleden hebben gezien in Luxemburg voor een tiende van het aantal toeschouwers als in Brussel eigenlijk niet meer geoorloofd. Het spreekt voor zich dat de kleinschaligheid van de Luxemburgse Atelier een magie kon scheppen die in een bunker als Vorst niet kan worden gereproduceerd. Dit wil echter niet zeggen dat de muziek van The National niet kan gedijen in hallen en sportpaleizen want dat deed ze in het grote Vorst wel, ook al zat het geluid bij aanvang ("Anyone's ghost") niet helemaal goed. Dat was echter wel het geval bij nummer twee en drie van de avond, “Mistaken for strangers” en een magistraal “Bloodbuzz Ohio”. Beide songs, gretig en intens gebracht, lieten er zo vroeg op de avond al geen misverstand over bestaan dat The National niet in Vorst was gestopt voor een doordeweeks concert.
Toen middenin de set wat minder bekend werk (“Lit up”, “All the wine”, “Abel” en “Appartment story”) samen kwam en de opgebouwde spanning even niet kon worden aangehouden ging de volle zaal qua applaus wat op de rem staan – gitarist Bryce Dessner maakte er even allusie op - maar voor het overige viel niets anders dan euforie op te tekenen voor songs die stuk voor stuk op een steenworp verwijderd zijn van hun klassieke status (“Fake empire”, “England”, “Conversation 16”). Tel daarbij een smaakvolle belichting en achter de groep een reusachtig doek met daarop een mix van live projecties en sfeerscheppende beelden en de conclusie mag zijn dat, ook al richten vele songs van The National zich ogenschijnlijk niet tot grote massa’s, ze dat toch vlot doen. Ook het wat onderkoelde sfeertje dat door sommige songs wordt oproepen hoeft schijnbaar geen belemmering te zijn voor een volbloed concertavond. Rondom ons viel bovendien ten overvloede te merken dat zelfs de (weinig opbeurende) teksten van de groep inmiddels de weg hebben gevonden naar het collectieve geheugen van hun aanhang. In “Afraid of everyone”, net als in Luxemburg ook nu weer een geweldig moment, zongen ook wij doodleuk het regeltje “I don’t have the drugs to sort it out” met vele anderen mee. Nee, voor een avondje ‘Comedy casino’ moest een mens gisterenavond elders zijn alhoewel de bandleden tussen de songs, het was in Vorst niet altijd even goed verstaanbaar, schijnbaar wel graag eens uitpakken met een kwinkslag. Bij wijze van inleiding op “Lemonworld” vertrouwde zanger Matt Beringer ons toe dat ze het nummer in kwestie niet altijd tot een goed einde weten te brengen en het er in Vorst nog maar eens op gingen wagen. Geen mens die de volgende drie minuten één foutje heeft gemerkt want aangevuld met twee blazers speelde de groep de ganse avond, gesterkt door het lange toeren, in Vorst een vlekkeloze partij.
Het concert werkte zich in de bissen naar een geweldige climax met Berringer wandelend doorheen het gigantische Vorst tijdens “Terrible love” en de groep daarna onversterkt (!) voor 8000 man “Vanderlyle Crybaby geeks” bracht. Het duurde even maar toen de menigte het door had ontstond er een stemmig meezingmoment dat velen zal hebben ontroerd. Als ze dit komende zomer in Werchter voor mekaar krijgen schrijven ze geschiedenis, voor zover dat met deze avond in Vorst al niet het geval was.

Monday, February 07, 2011

RIP Gary Moore

Tijdens een doordeweekse koffiepauze op het werk - de dagbladen gaan er van collega naar collega - las ik deze ochtend het nieuws van Moore's plotse overlijden in zijn Spaans vakantieoord. Niet dat ik meteen in onstopbaar snikken over ging maar geheel ongevoelig liet het me zeker niet. Toen we aan het begin van onze humaniora via Thin Lizzy door een hoop foute vrienden de hard-rock werden binnengeloodst was het maar een kwestie van tijd eer we Gary Moore op het spoor zouden komen. Dat gebeurde ergens in 1984 met het live album "We want Moore" dat volgde in het spoor van zijn "Victims of the future". Ondanks het wat logge geluid, tekenend voor de sound waarin hard-rock op dat moment was verzeild geraakt, overstegen de songs ruimschoots de middelmaat van het genre. Ook Moore's verbluffende techniek, met vele hoge uithalen, werd op het album ten overvloede geïllustreerd. Met Lizzy in 1985 al twee jaar gesplit vonden Moore en Lynott elkaar kort daarna toch terug voor "Out in the fields". Stiekem hoopten we dat met het succes daarvan de groep nieuw leven zou worden ingeblazen maar zover kwam het nooit. Lynott verloor, amper een half jaar later, het gevecht tegen vele verslavingen. In 1990 werd Moore solo pas een echte grote door zich als bluesman te "outen". Met "Still got the blues", een nummer voor de eeuwigheid en een album dat als klassieker de boeken in ging, haalde Moore niet alleen het grote commerciële succes binnen maar tegelijk ook de artistieke erkenning in brede kring. Via schitterende concerten (AB, Parkpop, Flanders Expo) waren we toen zelf dankbaar getuige van een kwalitatieve piek in zijn loopbaan die hij nadien niet echt meer wist te herhalen. Niet alleen omwille van zijn eigen werk maar ook omwille van het eervol in stand houden van Phil Lynott's muzikale nalatenschap verdient Moore meer dan een voetnoot in de rockgeschiedenis.
Lynott en Moore zijn sinds zondag terug herenigd. Ergens "Out in... de eeuwige jachtvelden" weerklinkt een pompende bas en verschroeiende solo.