Toen Beck 2 jaar terug op Werchter tot één van de beteren mocht
gerekend worden was dat reeds in de aanloop naar zijn laatste album “Colors”
dat hij in de AB bestempelde als zijn ‘Michael Jackson in een psychedelische
bui’-plaat. Tegelijk, zo vervolgde Beck, wou hij met de plaat ook zijn appreciatie
uiten aan het publiek dat al jaren op post is en hem zo veel energie had
teruggeven. Dat die energie wat tijd nodig had om goed te worden gekanaliseerd
werd duidelijk aan de releasedatum die alsmaar werd uitgesteld om uiteindelijk
in oktober 2017 te belanden. Het resultaat kleurt zo eighties als de oranje
rijkswacht regenjassen uit die tijd maar Beck zou Beck niet zijn als hij dat nu
ook weer niet te nadrukkelijk laat opvallen. De plaat lijkt daarmee in niets op de
intimistische voorganger “Morning phase” en feest er ongeneerd op los. Het was
dan ook met die ingesteldheid dat we de AB binnenwandelden om na het brave (solo)
half uurtje van opener Bent Van Looy Beck helemaal de AB op een hoopje te zien
spelen. Van Looy mocht trouwens ook even, glimmend van trots, beroep doen op
Jason Falkner, naast producer van zijn op stapel staande volgende soloplaat
ook gitarist bij Beck. Met “Devil’s
haircut” en “The new pollution” greep Beck meteen terug naar zijn meest
succesvolle plaat “Odelay”. Alleen de échte groten kunnen het zich veroorloven
om van bij de start kwistig met classics rond te strooien dachten we terwijl de
grootse Beck-productie met ongewoon véél licht voor AB normen indrukwekkend van
start ging. “Qué onda qüero” toeterde vervolgens heerlijk de AB binnen en
werkte latino-style goed in op onze
heupen. “Wow” was een eerste “Colors” moment dat, netjes gladgestreken door een
batterij effecten, ook wel die hoge Avicii factor van de laatste plaat in de
verf zette. Het drukte de pret niet maar we konden er niet omheen dat de live
sound wel akelig dicht bij de plaatversie kwam te liggen. Hetzelfde gold voor
“Up all night” (dat riffje!) en “Seventh heaven” (die eighties-beat!) maar de
10 op de schaal van aanstekelijkheid deed ons helemaal overstag gaan. Ter
compensatie verlieten zijn muzikanten middenin de set het podium en hield de
lichtman slechts één spot over voor Beck en zijn akoestische gitaar. Zowel
“Lost cause” als het door Beck naar een Brussels decor omgezet
liefdesverhaaltje rond “Debra” (met stukje “Raspberry beret” van Prince) waren
zonder trukendoos voltreffers. Dat gold ook voor 2 songs die Beck – terug met
band – plukte uit “Morning phase”. Er was hem ter ore gekomen dat velen die
vorige passage van hem in Vorst 4 jaar geleden hadden gemist en dat wou hij op
deze manier goed maken. Een mooie geste dat in de vorm van “Heart like a drum”
het concert andermaal een hoogtepunt bezorgde maar daarmee het feesten wel wat
naar de achtergrond had verdreven. Afgezien van een massaal mee gescandeerd “Loser”
had Beck aan de volle AB vervolgens dan ook geen makkelijke partij meer om voor
dat swingende slot te zorgen. Aldus snakkend naar een extatische finale riep de
AB Beck terug het podium op voor “Where it’s at” dat net als 2 jaar terug op
Werchter gebruikt werd om de band voor te stellen. In een uiterst vermakelijk
middenstuk zaten snippets van Chic,
de Stones, Gary Numan en Talking Heads verstopt waarop alle bandleden even de
belangrijkste spot op hen gericht kregen.
Met een artiest die zich in verschillende gedaantes wil presenteren en een stijlkompas dat in amper 90 minuten zowat alle richtingen
uitging was het niet altijd makkelijk om er de vaart in te houden, dat gaat
proefondervindelijk beter in een strakkere festivalset. Niettemin
stuurde Beck ons met een mid-week concert toch maar mooi naar huis met een vrijdaggevoel. Met nog ruim een halve werkweek voor
de boeg was dat de ochtend nadien toch wel even schrikken.
No comments:
Post a Comment